Wij zijn voor de 15e keer in ons leven neergestreken op Gran Canaria. Sinds een jaartje of 35 zijn we daar regelmatig te vinden. Hebben er zelfs vrienden gemaakt waar we dan mee afspreken.
Gingen we vroeger naar Playa del Ingles, tegenwoordig tref je ons in Maspalomas. Ik heb er een gewoonte van gemaakt op vakantie elke dag te lopen op de loopband en meestal doe ik dat zo tussen vijf en zes.
Omdat ik ’s morgens zo tussen acht en half negen wel uitgeslapen ben besloot ik nu dan maar vroeg te gaan lopen. Heerlijk begin van de dag omdat ik dat niet op de loopband doe maar buiten. Vanuit het hotel een mooi rondje waar ik ongeveer net zo lang over doe als mijn half uurtje op de loopband.
Er lopen vele anderen. De een net als ik stevig doorstappend, de ander joggend of hardlopend. Ik loop rechtop met mijn hoofd omhoog. Sta open voor de buitenwereld, klaar hen een buenos dias te wensen. Mijn medelopers hebben oortjes in, of kijken naar de grond, of hebben de blik op oneindig.
Ik ruik de schoongespoten straat, de after shave van de taxi chauffeurs die bij de taxi standplaats staan de kletsen terwijl ze wachten op een klant, vers gezette koffie, vers gebakken brood en -als ik de boulevard op loop- de zee.
De eerste keer dat ik op dat punt aankwam kwam het gevoel op dat ik daar even moest gaan zitten om een korte meditatie te doen. Ik zocht een plekje en daar zit ik nu elke ochtend een minuutje of vijf.
Dan loop ik verder tot ik bij de vuurtoren weer linksaf sla richting het hotel.
Op dat stuk weg zie ik dagelijks een invalide dakloze man. Hij heeft twee kunstbenen en een rolstoel. Soms heeft hij zijn benen afgedaan en dan staan ze naast hem. Hij heeft een simpel dun matrasje om op te liggen. Zijn schamele bezittingen in een plastic supermarkttas.
Vanmorgen zat hij niet op zijn vaste plek en ik vroeg me af waar hij was, tot ik hem even verderop onder een pergola op een bankje zag zitten. Ik liep mezelf af te vragen of ik er goed aan zou doen morgen wat geld mee te nemen en aan hem te geven. Toen zag ik dat hij twee pakjes sigaretten en een aansteker naast zich had liggen. Tja.. ik geeft hem geld en hij gaat daar dan sigaretten van halen? Aan de andere kant.. wellicht is dat het enige wat hem nog wat verlichting biedt in zijn troosteloze bestaan. Wie ben ik om dat te veroordelen?
Er is ook nog een andere, vrij jonge, man. Die zit in de pikkende zon (waarom niet in de schaduw?) met twee honden naast zich te bedelen. Wat is er met zo’n jonge vent dat hij (hij zit daar al jaren) niet gewoon werk gaat zoeken? En dan twee honden, terwijl je zelf dus niks hebt. Maar ook hier: misschien zijn die twee beesten de enige wezens van wie hij genegenheid ontvangt en aan wie hij zijn liefde kwijt kan.
Ik zal het nooit weten, want vragen DAT doe je niet.